Interview met Coby Schasfoort-Spanbroek


Interview met Coby Schasfoort-Spanbroek door Marcel Kampman - van Happyplaces-stories

Hieronder vindt u het transcript van het interview. Het transcript is licht bewerkt om de leesbaarheid te verbeteren.
Wilt u er beeld bij, klik dan hier!


Alexandra van der Hilst wees me op twee bijzondere mensen, waarvan Coby Schasfoort, 83 jaar jong, kinesioloog, kunstenares en schrijver de eerste was. Ze schreef over hoe Coby heel bijzonder werk heeft gedaan, en nog steeds doet. Volgens Alexandra teveel om zo even te schrijven, plus dat daarnaast woorden het beslist onvoldoende weer konden geven. Ze vertelde over hoe Coby veel mensen die vast zaten ruimte heeft gegeven door ze in een flow te brengen, waardoor zij een positieve wending in hun leven gaven. We zochten Coby samen op, middenin het bos in Midden-Drenthe. Na een middag vol verhalen, kunst, heerlijke soep en cava waren we aan iets opnemen niet toegekomen. Dus zocht ik Coby later die week opnieuw op.










Zittend bij het haardvuur nam Coby me mee door 83 jaar ruimtereizen van Coby. Vanaf haar allereerste herinnering van hoe een Duitse soldaat met zijn hand door haar krullen ging, en hoe aardig ze die man toen vond en hoe dat mede een bijdrage heeft geleverd aan haar medemenselijkheid. Ze vertelde liefdevol over het bijzondere liefdesverhaal van haar inmiddels overleden liefde van haar leven Ton, haar werk in Afrika en de rest van de wereld en de ontmoeting met kinesiologie. Dat leek aanvankelijk een geweldige aanvulling op haar beroep als wijkverpleegkundige en fytotherapeut, maar werd uiteindelijk haar beroep. Of nee, wie ze is. 

 

Ruimtemakende herinnering

Ik vind het altijd heel leuk, dat doe ik ook altijd in cursussen, om te beginnen met de eerste werkelijke herinnering die ik heb. De eerste ook echt heel erg fysieke herinnering. Dat is die van toen we uit ons huis gesmeten werden door de Duitse soldaat. We moesten evacueren en we woonden in de buurt van Nijmegen en Arnhem. Dat was in de periode van rondom de Slag om Arnhem. Wij werden geëvacueerd. Mijn jongste broertje lang toen in de kinderwagen en bovenop die kinderwagen lagen allemaal spullen die meegingen op evacuatie. Als ik nu bijvoorbeeld de mensen in Oekraïne zie vluchten, dan denk ik altijd: ‘Dat deden wij ook.’ Ik was vier.

Ik sta bij mijn moeder en houd de kinderwagen vast. Er komt een hele grote Duitse soldaat met blonde haren en een helm op. Hij strijkt door mijn krullen en hij zegt tegen mijn moeder: ‘Wie heißt die Kleine?’ Ik zeg het nu in het Duits, omdat ik het zo onthouden heb. Waarop mijn moeder zegt: ‘Coby’. Dat is wat ik me herinner als mijn eerste herinnering. Ik vond die man zo aardig. Dus als ik mij een Duitse soldaat herinner van toen, dan denk ik: ‘Wat was dat een aardige man, die door mijn krullen streek en naar mijn naam vroeg.’

Als ik mij een Duitse soldaat herinner vanuit de oorlog, dan denk ik: ‘Wat was dat een aardige man, die door mijn krullen streek en naar mijn naam vroeg.’ (…)

Ik denk, omdat ik die herinnering nog heb, dat voor mij een heel grote invloed heeft gehad in over hoe ik over mensen denk.

Daarna werd het natuurlijk allemaal kommer en kwel, want we moesten wandelen door de polders, we werden opgesloten in een kerk en tussen dode koeien door lopen. Die hele evacuatie heb ik wel meegemaakt als kind, lopend door polders en weilanden met mijn vader in de kruiwagen omdat hij niet kon lopen. Maar die eerste herinnering was: ‘Wat was dat een aardige man.’ Als ik dat vertel aan mensen die de oorlog op die manier hebben meegemaakt, krijg ik altijd de vraag hoe ik dat zo’n aardige man kon vinden. Omdat ik toen vier was. En omdat die man mij zo vriendelijk door mijn haren streek. En ik helemaal niet wist dat we daarna in al die ellende terecht zouden komen. Dat is mijn echte eerste geweldige herinnering.

Ik denk, omdat ik die herinnering nog heb, maar dat denk ik nu hoor, dat dat voor mij een heel grote invloed heeft gehad in over hoe ik over mensen denk. Er zijn vreselijke mensen, die misschien een aardige ziel hebben, of zo. Van een heleboel mensen heb ik dat idee helemaal niet. Er zijn ook mensen waarvan ik zeg dat ze geen herseninfarct of hartinfarct kunnen krijgen, want daarvoor heb je eerst hersenen en een hart nodig. Maar oké. Dus dat is mijn eerste herinnering, en die is heel belangrijk.

Er zijn ook mensen waarvan ik zeg dat ze geen herseninfarct of hartinfarct kunnen krijgen, want daarvoor heb je eerst hersenen en een hart nodig.


Toen de oorlog voorbij was gingen wij weer terug naar ons gebombardeerde huis. Mijn vader stak zittend in een oude scheerstoel een wandelstok door het plafond van ons huis. De plafonds hingen er als zakken naar beneden door de bombardementen. Mijn vader stak daar zijn wandelstok doorheen, waarop er allemaal vieze groene drap uitkwam. Dat hoorde nog allemaal bij die tijd. Wij sliepen bij mijn opa en oma. Iedere avond wandelden wij naar hen toe langs de kerk, waar kerkuilen in zaten die dan krijsten, wat we doodeng vonden. Dat was een bijzondere tijd. Hoe meer ik daar over nadenk, hoe meer ik me realiseer hoe bijzonder die tijd geweest is.

Daarna volgde school. Ik was heel goed op school. Ik kon heel goed leren zeiden ze allemaal. Dat was ook heel goed, eigenlijk. Mijn ouders werden ziek. Mijn vader was ziek, die had MS. Daarom moest hij in de oorlog met de kruiwagen geëvacueerd worden. Hij had rolstoelen, iets van zeven stuks. Een bovenstoel, een benedenstoel, een scheerstoel op wielen, een fietsstoel en zo nog een aantal. Wij mochten op zijn fietsstoel als hij ons van school kwam halen. Bijvoorbeeld die keer toen ik een gedichtje had gemaakt voor de krant en daarmee de eerste prijs had gewonnen, kwam hij dat brengen op school in zijn fiets. Allemaal hele leuke dingen.

Wees hecht

Daarna ging ik naar de middelbare school, de heette dat MULO in die tijd. Toen is mijn vader doodgegaan. Ik was dertien toen hij overleed. Daar mochten wij niet bij zijn. Drie jaar later ging mijn moeder dood. Ze waren allebei heel jong. Mijn vader was 43 en mijn moeder was 48 toen ze stierf. Ze waren op één uur na even oud. Jij zei vorige week toen we elkaar voor het eerst ontmoetten, dat mensen na het overlijden van jouw moeder zeiden: ‘Nu ben jij een wees.’ Maar toen was jij nogal een stukje ouder. Maar ik was een kindwees nog.

Ik werd dus een wees. ‘Nu zijn jullie wezen,’ zeiden ze. We liepen in die tijd nog in het zwart; de meisjes liepen in het zwart, de jongetjes liepen met en zwart wybertje. Eerst droegen zij een zwarte band om hun mouw, en daarna een zwart wybertje op hun mouw. Dat hoorde blijkbaar zo bij de katholieke kerk, denk ik.

Wij zijn als kinderen bij elkaar gebleven. We zijn nog steeds heel hecht. Mijn oudste zus is inmiddels overleden, maar we zijn en waren nog altijd een hele hechte club van vijf — nu dan van vier. We zijn nog altijd heel erg bij elkaar betrokken. Na de MULO zou ik naar de kunstacademie gaan. Maar er was geen geld meer, dus toen ging dat niet door. Ik ben daarop in de verpleging gegaan. Toen ik 17 was werd door mijn broers en zussen naar het ziekenhuis gebracht om leerling verpleegster te worden. Ik werd bij de nonnen afgeleverd en werd daar leerling. Dat was een geweldige tijd denk ik. Denk ik.

Niet wijken om verpleegster te worden

Een kleine anekdote. Wij kwamen als leerling verpleegsters direct terecht in de praktijk. We werden de afdeling op gestuurd, want er was nog geen preklinische opleiding. Op mijn eerste dag kwam ik op de mannenafdeling terecht bij zuster Bartje. Zij zei: ‘Ben jij de nieuwe?’ ‘Ja zuster,’ zei ik. ‘Nou,’ zei ze, ‘ga jij dan maar naar de zaal op afdeling 16.’ Ik moest die mannen daar een wasbeurt geven. Ik was al wel het een en ander gewend, want ik had mijn moeder geholpen met het verplegen van mijn vader. Piemels had ik wel eens gezien, maar nog nooit eentje die rechtop stond. Ik waste een man — wij wasten mannen toen met een handdoekje over hun geslachtsdelen — en terwijl ik dat deed, ging zijn handdoekje alsmaar verder omhoog. Ik dacht: ‘Wat zou ik gedaan hebben?’ Toen ben ik heel snel van die afdeling afgegaan, heb ik mijn fiets gepakt, ben ik naar huis gereden naar mijn zusje die nog in ons ouderlijk huis woonde. Ik zei tegen mijn zusje: ‘Ik heb zoiets ergs gedaan!’ Ze vroeg: ‘Wat heb je gedaan?’ Ik zei: ‘Dat kan ik je niet vertellen. Dat kan ik je echt niet vertellen. Maar ik ga echt niet meer terug.’ Ik weet niet of ik het haar ooit verteld heb, maar ik ben wel teruggegaan. Kan je het je voorstellen? Seksuele voorlichting bestond toen niet. Een MS-vader met een dode piemel, dat is heel iets anders dan iemand die een handdoek kan optillen met dat ding. Kan je het je voorstellen? En hij was nog scheel ook! Ook dat nog.

Ik kreeg ook mijn eerste vriendje, daar in dat ziekenhuis. Dat was een heel lieve schat. Toen ik klaar was met mijn opleiding in het ziekenhuis als Verpleegkundige A, verpleegster heette dat toen nog, ging ik naar Den Haag voor de kraamopleiding. Daar kwam ik in de Bethlehemkliniek, een rooms-katholieke kraamkliniek, maar die bestaat inmiddels niet meer onder die naam. Ze werkten daar nog met bloedzuigers, van die vette vieze bloedzuigers. Daar moest ik weer intern wonen, maar had bedacht ik dat ik iets moest verzinnen dat ik dat niet meer hoefde te doen. Ik zei tegen de directeur: ‘Ik kan echt niet intern, want mijn beide ouders zijn doodgegaan. Ik heb zoveel meubels geërfd. Die kan ik nergens opslaan. Dus ik moet echt extern wonen.’ Met die leugen kwam ik extern te wonen. Ik heb toen mijn broertje opgebeld en zei tegen hem: ‘We moeten samen even meubels gaan kopen,’ want ik had helemaal niks. Ik had helemaal geen meubels… We gingen in Den Haag naar een antiekzaak en kochten daar dingen. Ik heb ze nog. Al die oude meubeltjes heb ik nog.

Toen ik klaar was met de kraamopleiding, wilde ik naar de opleiding tot wijkverpleegster. Dat wilde ik heel graag, want mijn nicht was wijkverpleegster en ik hielp haar wel eens. Zij had een wijk in Brabant of zo, waar ik haar dan ging helpen. Ik vond dat zo’n leuk vak, dat ik daarom dacht dat ik die opleiding wilde gaan doen. Ik meldde mij aan bij de opleiding in Nijmegen. Er was daar een dresscode: een blauw pakje, donkere kousen en zwarte pumps, geloof ik. Ik kwam daar om te solliciteren en droeg rode rock & roll kousen, een grote cape, twee vlechten: that’s me. Ik kwam binnen bij zuster Hoendervanger, waarop zei zij: ‘Wat kom je doen kindje?’ Ik zei: ‘Ik wil naar de wijkopleiding. Die begint dan en dan en daar wil ik graag aan meedoen.’ Toen zei ze: ‘Nou kindje. Ik zou als ik jou was eerst de kinderopleiding gaan doen. Voor kinderverpleegster.’ Ik zei: ‘Nooit!’ Ik vond kinderen vreselijk. Want in het ziekenhuis mocht je nooit met kinderen spelen want die lagen allemaal vastgebonden in hun bedjes. Dus ik zei haar: ‘Ik ga geen kinderaantekening halen. Never nooit.’ Waarop ze zei: ‘Dan kun je ook niet meedoen aan de wijkopleiding. Niet zoals je eruit ziet.’ Rode rock & roll kousen en een grote cape…

Ik bedacht me dat ik dan wat anders moest gaan doen, want ik moest wel geld verdienen. Ik heb me toen opgegeven als particulier verpleegster bij een particulier verpleegstersbureau. Meteen kreeg ik een baan: het vervangen van een wijk. Was ik opeens wijkverpleegster. Ik ging een wijk vervangen in Hooglanderveen, bij Amersfoort. Dat vond ik geweldig! De mensen daar vonden het ook geweldig, en ik vond het daar heerlijk. Ik kwam te wonen bij een gezin, bij een hospita, in een vrachtrijders gezin. Zij zeiden altijd: ‘Hé klein zustertje, je moet wel meer eten, anders word je nooit groot!’ Zij aten héél veel en waren héél groot.

Mijn tijd in Afrika is de allerbeste tijd van mijn leven geweest, als ik dat bekijk vanuit het perspectief waar ik het meest geleerd heb. Daar heb ik geleerd om met alle mensen om te gaan.


Afrika

Na een tijdje was mijn rol weer afgelopen, omdat de zusters weer beter waren en zat ik weer even zonder inkomen. Ik bedacht me dat ik wel ergens anders heen zou willen en ben ik bij Memisa beland. Daar heb ik me opgegeven om naar Afrika te gaan om te gaan helpen met het opbouwen van een ziekenhuis. Een nieuw ziekenhuis in de Volta Region in Ghana. Dat heb ik bijna drie jaar gedaan. Dat was geweldig. In 1963 hebben we dat ziekenhuis geopend. Die tijd in Afrika is de allerbeste tijd van mijn leven geweest als ik dat bekijk vanuit het perspectief waar ik het meest geleerd heb. Daar heb ik geleerd om met alle mensen om te gaan. Om op de markt te kleppen met alle Afrikanen die haar hun dingen verkochten. Om met missionarissen om te gaan die bij mij kwamen om geschoren en geknipt te worden en bij mij kwamen eten, want ik kon goed koken. Dat had ik altijd al gedaan, dus deed ik dat daar ook. En, ik heb daar ook een boel gein gemaakt. Dat ziekenhuis was ook heel leuk. We werkten er heel hard. Ik had twee collega’s die veel serieuzer waren dan ik, om niet te zeggen zeer serieus. Ze hebben een keer zes weken niets tegen me gezegd als ik binnenkwam. Dan hielden ze hun mond dicht. Ik weet nu nog steeds niet waarom dat was, maar dat heb ik ook nooit gevraagd trouwens, dat was gewoon zo. Ik heb daar goed leren laveren tussen mensen door. Dat was Afrika. In 2013 ben ik daar terug geweest met mijn dochter, kleindochter en schoonzoon om het 50-jarig bestaan van het ziekenhuis te vieren. Als het goed gaat, dan gaan we dit jaar, 2023 weer terug om het 60-jarig bestaan te vieren. Intussen is het een groot ziekenhuis geworden. Heel leuk.


Ton, bruine benen, Amerika, Curaçao, Parijs en Drenthe

Na Afrika kwam ik terug in Nederland en ging een borreltje drinken bij de oud-rector van een ziekenhuis in Arnhem waar ik ooit was opgeleid. Daar kwam ik Ton tegen. Ton was een kapelaan. De rector zei tegen me: ‘Blijf even! Straks komen de kapelaans even een borreltje drinken en die willen vast wel weten wat je in Afrika hebt gedaan.’ Er kwamen allemaal suffe kapelaans binnen. Die vroegen: ‘Zuster Spanbroek, wat heeft u gedaan in Afrika?’ Toen ging de deur open en kwam de mooiste man ter wereld binnen. Dat was Ton, mijn toekomstige echtgenoot. Hij zei: ‘Zuster Spanbroek, hoe kom je aan die mooie bruine benen?’ Ik zei: ‘Ik was in Afrika.’ Hij was ook net even in Afrika geweest, in Kenia. We zouden samen foto’s gaan kijken, maar dat hebben we nooit gedaan want we hadden andere dingen aan ons hoofd.

Ik ging naar Amerika. Ton en ik waren wel stikverliefd, maar dat werd toch niks want het celibaat zat ertussen. In Amerika ging ik bij de The Netherland-American Foundation een soort opleiding doen. Ik was daar aangenomen voor een van de allereerste intensive care cursussen. De afdeling cardiologie heb ik gevolgd, en daar ook een vriendje gekregen. Dat was een rare man, achteraf gezien. Daar maakte ik zo’n ruzie mee, dat ik op een gegeven moment op 42nd Street op de grote roltrap naar beneden schreeuwde in het Nederlands: ‘Ik ga morgen naar Nederland!’ Waarop hij zei: ‘Dat lukt je nooit!’ Hij sprak Nederlands, want hij was Hongaars-Nederlands. ‘Je kunt nooit meer een vliegtuig boeken op deze korte termijn.’ Hij was dispatcher bij een Amerikaase vliegtuigmaatschappij. Anyway, het lukte mij wél.

Ik had voor de volgende dag een vliegtuig geboekt en ging terug naar Nederland. Terwijl ik in Amerika was had ik een keer vakantie genomen op Curaçao. Daar gingen mensen van een of andere bar staken. Er werd een nieuw Hilton hotel gebouwd. Ik logeerde in die buurt, in Piscadera. Er waren daar allemaal mensen om de Sint Annabrug te bouwen. De man die dat nieuwe hotel aan het bouwen was zat met zijn handen in het haar vanwege die staking. Toen zei ik: ‘Oh, ik neem de bar wel over,’ en stond toen ineens cocktails te mixen. Ik wist niet eens hoe dat moest, maar het werkte. Weer in Nederland, terug uit Amerika, dacht ik: ‘Oké, die man van dat hotel had gezegd dat hij mij wel een baan wilde geven in dat nieuwe hotel. Misschien is dat wel een idee.’ Ik wilde dat wel proberen, maar ik wilde eerst een stageplaats hebben in Europa. Een paar maanden heb ik in Hilton in Parijs gewerkt. Dat was vreselijk. Die baan, dat moest ik niet gaan doen en ben niet naar Curaçao gegaan als hoofd van de huishouding van het Hilton hotel. Tuttut.

Zo kwam ik weer in Nederland. Een vriendin had me opgehaald in Parijs en ik zei tegen haar: ‘Ik ga een nacht bij jou slapen. Morgen heb ik een baan, een huis en een auto.’ Toen zei ze: ‘Oh ja, tuurlijk.’ Er lag een krant in haar huis, de Gelderlander. Ik zag daarin een advertentie voor een sub-hoofd van de interne afdeling van Sint Elisabeth Gasthuis in Arnhem. Ik kende de internist, dus belde hem op. Ik kreeg de baan. Ik belde mijn broer en zei hem dat ik een auto en een huis nodig had. Hij kende wel iemand die tweedehands auto’s verkocht, en hij wist ook nog een camping in de buurt van Nijmegen waar ze vakantiehuisjes verhuurden. Dus zo had ik inderdaad binnen een dag een baan, een auto en een huis en was ik helemaal klaar. Een vriendin had nog een leuke man in de voorraadkast, waar ik nog een tijdje mee heb gevreeën, maar dat was het ook niet.

Uiteindelijk zijn Ton en ik weer bij elkaar gekomen. Hij was nog steeds kapelaan, maar dat was onze stiekeme tijd. Hij is door de paus uit zijn ambt gezet omdat hij met mij wilde trouwen. In 1970 zijn we getrouwd en zijn we hier in Drenthe terechtgekomen. Vanaf die tijd wonen wij in Drenthe. Toen veranderde alles.


Hallo kinesiologie!

Ik was hier wijkverpleegster in de buurt van Emmen en omstreken. We hadden een huis, een boerderij die drie jaar had leeggestaan. Er stond geen boom, geen plant, niks. Wij zijn begonnen met het planten van planten, bomen en struiken. We knapten het huis op. Omdat we ook een kruidentuin hadden, ben ik ook een kruidenopleiding gaan doen. Ik ben een fytotherapie cursus in Hilversum gaan volgen. Daar kwam ik voor de allereerste keer kinesiologie tegen.

Ton, mijn man had een advertentie gezien in een krantje. Daarin stond een berichtje overeen mevrouw uit Amerika. Die deed zoiets geks. Ze zei: ‘Als je een suikerklontje op je lijf legt en je test een spier, dan wordt die spier zwak.’ Ton zei: ‘Dat lijkt mij typisch iets voor jou.’ Op de academie waar ik de cursus fytotherapie volgde, vroeg ik iemand daar of zij weleens van die Amerikaanse vrouw had gehoord. Ze zei: ‘We nodigen haar gewoon uit. Dan kijken we of ze ons iets kan leren.’ Dat hebben we gedaan. We hebben toen met drie vrouwen die vrouw uitgenodigd en zijn we begonnen met de eerste cursussen Touch for Health. Zo heet het nog steeds. Dat was de grootste eyeopener die ik denk ik in mijn leven heb meegemaakt. Wij leerden spiertesten. Ik was helemaal niet gecoördineerd. Ik kon niet eens kruislopen. Ik had vreselijk koppijn op die dag. Maar het was ongelooflijk wat ik daar in die paar uur geleerd heb.

We gingen in die tijd altijd naar een sauna hier in de buurt. We gingen er een keer heen met vrienden. Een van die vrienden zei dat hij heel erg last had van zijn rug. Ik zei toen: ‘Ik heb iets geleerd vandaag!’ Ik heb mijn boek erbij gepakt, op de vloer van de sauna. Hij in zijn blote kont op de tegelvloer, ik op mijn knieën ernaast. Ik deed vanuit het boek wat ik had geleerd. Hij stond op en zei: ‘Het is over.’ Zijn rugpijn was weg! Dus besloot ik dat ik dat wilde leren. Vanaf toen heb ik altijd kinesiologie gedaan. Het is zoiets fascinerends. Het is zo simpel. Het is zo bijzonder. Het lijkt wel toveren. In principe is het dat natuurlijk ook. Niet op de manier van Tita Tovenaar. Maar toveren met de body en de body’s belevenissen, of zo. Ik noem het tegenwoordig meer het instrument dat we gebruiken om onze ziel te ontwikkelen. Dat klinkt heel hoogdravend, maar het is wel zo natuurlijk.


Kinesiologie is een fascinerende, logische methode om uit te vinden op welke manier mensen zichzelf continu in de wielen rijden.

Daar ben ik begonnen met kinesiologie. Vanaf die tijd ging ik ieder jaar naar Amerika om te studeren, bij te leren, om meer te weten over kinesiologie. Het was zo fascinerend en dat is het nog steeds. Het meest fascinerende van kinesiologie, wat vanaf het begin af aan ook de absolute bedoeling was, is dat iedereen het kan leren. Ik heb toen altijd beweerd dat er in elk huishouden een persoon zou moeten zijn die het kan, die kan spiertesten. In iedere wijk of straat ook iemand die het een beetje kan. En op veel plekken mensen die het goed kunnen. En bij elke kassa van elke supermarkt iemand. Zodat je kunt testen of iets oké of niet oké is. Dat was mijn doelstelling, dat zou eigenlijk moeten kunnen. Dat is niet helemaal gelukt. Er zitten geen spiertesters bij de supermarktkassa’s.

Het is een fascinerende, logische methode om uit te vinden op welke manier mensen zichzelf continu in de wielen rijden. Het is helemaal niet erg als je je in de wielen rijdt, maar het is ook fijn als je er ook uit kunt komen natuurlijk. Het houdt je niet tegen van doodgaan, want dat is oké om te doen op een goede dag. Je wordt er blij van. Ik denk dat dat het is. Ik word er blij van, omdat je dan kunt zien hoe mensen zich dan opgewekter voelen. Omdat hun lijf beter, fijner en herkenbaarder — denk ik — functioneert.

Ik heb zelf heel veel ruimte in mijn leven gekregen omdat ik niet werd opgevoed. Er waren geen ouders. Voor de rest zou het mij een worst wezen wie er iets over mij wilde vertellen. Ik had in principe altijd ruimte.

 

Ruimte geven met kinesiologie

Het is de beste ruimte. De beste ruimtereis. Denk ik. Omdat je met kinesiologie mensen ruimte geeft om weer opnieuw te bewegen. Om door hun eigen ruimte te bewegen. Of iets dergelijks. Want wat is ruimte geven? Kijk eens hier, hier is ruimte zat! Ik woon in de ruimte, hier in Drenthe. Maar wat is precies ruimte geven? Ik heb het over kinesiologie, onder andere. Want al het andere wat ik heb uitgevroten… Ik kreeg ook heel veel ruimte.

Ik heb zelf heel veel ruimte in mijn leven gekregen omdat ik niet werd opgevoed. Er waren geen ouders. Voor de rest zou het mij een worst wezen wie er iets over mij wilde vertellen. Ik had in principe altijd ruimte. Als ik nadenk over wanneer je geen ruimte krijgt, dan is dat wanneer je wordt tegengehouden in het ruimte nemen door opvoeding, door religie, door mensen die zeggen: ‘Dat kun je toch niet maken!’ Door ooms en tantes doe zeggen: ‘Jouw vader en moeder zouden dat nooit goed gevonden hebben.’ Nou, die zijn toevallig dood, dus dat is verder geen punt. Dat zijn allemaal dingen waar ik me nooit iets van aan heb hoeven trekken.

Als ik nadenk over wanneer je geen ruimte krijgt, dan is dat wanneer je wordt tegengehouden in het ruimte nemen door opvoeding, door religie, door mensen die zeggen: ‘Dat kun je toch niet maken!’

Wat ik meemaak ik mijn vak als kinesioloog, is dat mensen zichzelf kunnen beperken in hun fysieke ruimte door een ongeluk, een slag, een stoot, een klap, een opmerking of iets dat hen raakt tot in hun ziel zou je kunnen zeggen. Iets dat hen echt raakt, waardoor ze inkrimpen. Ze krimpen dan in. Het is alsof hun spieren zich verkleinen, op de een of andere manier. Ze worden dus kleiner. Compacter. Ja, dat is het woord. Onder invloed van die dingen die ik net opsomde, worden ze compacter, ingekrompen, stijf — niet in staat om nog impulsen op te vangen die blijheid, vrede, of tevredenheid geven. Die impulsen zijn dan weg.

Ik heb ooit een nicht gehad, ik weet niet meer hoe oud ze was toen ze dood ging, maar ik kende haar van toen ze een jaar of 50 was totdat ze dood ging ergens in haar negentigste. In al die tijd had ze in haar huis nog nooit iets veranderd. Dat huis was nog precies hetzelfde als toen ze daar zoveel jaren geleden was gaan wonen met haar man, die intussen ook al doodgegaan was. Het werd iedere dag gestoft en er was geen ruimte. Er was geen ruimte, het was een compacte verzameling van dingen. Er was geen leefruimte, er was geen adem. Ik denk dat als mensen in de problemen raken, ik met kinesiologie die compactheid wil en kan wegnemen. Ze laten voelen hoe het is als je zo compact bent.

Wat ik meemaak ik mijn vak als kinesioloog, is dat mensen zichzelf kunnen beperken in hun fysieke ruimte door een ongeluk, een slag, een stoot, een klap, een opmerking of iets dat hen raakt tot in hun ziel. Iets dat hen echt raakt, waardoor ze inkrimpen.

 

Misschien is een heel goed voorbeeld daarbij, zijn mensen die altijd gebukt gaan onder altijd dezelfde pijn in hun rug, altijd pijn in hun onderrug. Die zeggen dan: ‘Coby, ik heb zo’n last. Ik kan ook helemaal niks, niet werken in de tuin… Ik heb altijd zo’n last van deze specifieke pijn. Die pijn die heb ik al jaren en jaren…’ Dan weet ik: ‘Oh. Oké,’ en vraag dan: ‘Wil je een keertje iets meemaken? Zou je het leuk vinden om mee te maken of je daar iets mee zou kunnen?’ Meestal is het dan: ‘Nou ja. Ik ben al bij de dokter geweest. Die zeggen dan ook niet te weten wat het is,’ en meer van dat. Er volgt dan heel veel: ‘Ja, maar, het helpt toch niet.’ Dan zeg ik: ‘Probeer het een keer.’ Dan zeggen ze vaak: ‘Nou vooruit, omdat jij het zo graag wil.’ Het is omdat ik het zo graag wil, maar wel omdat ik zie dat het zo ook geen leven is. Bovendien vertelt die persoon mij iedere keer hoeveel pijn ze heeft.

Vervolgens komen we overeen dat we iets gaan doen. Dan nodig ik deze mevrouw, het kan ook een man zijn, uit op mijn massagetafel en vertel dan dat we van top tot teen 14 spieren gaan testen. We oefenen eerst om te kijken of ze het verschil kan voelen tussen de ene en de andere test. Als we geoefend hebben, gaan we de 14 spieren testen. Kijken wat er gebeurt. Als een spier niet zo test zoals die eigenlijk zou moeten testen, gaan we daar iets mee doen, bijvoorbeeld masseren of iets anders — dat zien we dan wel. Dan kijken we hoe het is na het opstaan van de tafel. Die overeenkomst maken we dan. Dus gaan we dat doen.

Terwijl ik dan aan het testen ben, kijk ik naar het gezicht van de persoon. Ik luister of ik hoor wat ze zeggen. Vaak snappen ze niet zo goed wat er gebeurt en hoor ik: ‘Hoe kan dat dan?’ Dan kan het zijn omdat een spier zwak is of wordt. ‘Tover je nu?,’ hoor ik ook wel. Nee, ik tover niet. Het lijf geeft aan wat zich afspeelt. Het vertelt waarom die spier misschien zo stijf is. Dat geeft het aan. Daar proberen we iets mee te doen. Ik vraag aan die persoon om iedere keer het verschil te voelen. Wanneer we dat met die 14 spieren hebben gedaan, gaan we kijken wat er veranderd is. Die persoon mag dan weer van de tafel opstaan en even heen en weer lopen, om te kijken of er iets veranderd is. Dan kijken we naar hoe iets veranderd is. Het is dan geweldig om te kijken naar die verwonderde blik, vaak met de uitroep: ‘Het voelt anders! Het voelt heel anders!’

Ik doe niet kinesiologie, ik ben kinesiologie.

Dat is het geweldige van mijn vak. Om mensen stralend te horen zeggen: ‘Het voelt heel anders!’ Dat is echt gevoel. Dat is wat kinesiologie voor mij betekent. En voor iedereen die op mijn tafel komt betekent. Dat geeft de ruimte om opnieuw door de straat te lopen zonder die onwijze pijn in je rug. Misschien is er nog wel pijn, maar er is begrip gekomen voor wat er aan de hand is: ‘Als deze spier niet kan samenwerken met deze spier, krijg je pijn.’ Dat is net zoals in de politiek. Als daar een partij niet kan samenwerken een andere partij krijg je pijn. Kijk maar eens daar de pijn die er op dit moment in Amerika geleden wordt, daar is verdomd veel pijn. Dat is ook in de body zo. Daarom is het zo fijn als er in ieder huishouding iemand zou kunnen zijn die even een paar spieren zou kunnen testen. In mijn huishouding is dat zo. Ton zou zeggen: ‘Breng me even in balans.’ Die stuurde soms wel een patiënt naar mij toe. Mijn kleindochter zegt: ‘Wat zou ik zonder kinesiologie moeten.’ Daar heb ik iets over geschreven voorin het kookboek dat ik maakte. Het is een onderdeel van mijn leven geworden. Ik doe niet kinesiologie, ik ben kinesiologie.

Kinesiologie gaat over levensgeluk. Het gaat over gelukkig zijn. Normaal gesproken sjokken wij door het leven, met kinesiologie loop je open door het leven.

 

Van sjokken naar open lopen

Het gaat over levensgeluk. Het gaat over gelukkig zijn. Eerder hadden we het over dat mensen gebukt door de straat lopen. Met hun hoofd naar de verkeersdrempels. Er zijn maar weinig mensen die je helemaal open door de straten ziet lopen. Als je die wel tegenkomt, zijn dat overwegend mensen die een gelukkige uitstraling hebben. Ze zien er gezellig en leuk uit. Normaal gesproken sjokken wij door het leven, met kinesiologie loop je open door het leven. Dus we sjokken niet, we lopen.

Het kan ook bij jezelf. Er zijn allerlei punten, ik heb daar ook een leuk boekje over geschreven getiteld ‘Body en brein boosters’, met daarin allerlei dingen die je voor jezelf kunt doen. Het is zo simpel! Neem bijvoorbeeld ‘switchen’, dat is heel leuk. Dan plaats je bijvoorbeeld een hand onder je navel, de andere onder het sleutelbeen. Dan onder de onderlip, dan boven de bovenlip. Vervolgens je staartbotje en dan keer je dat om. Dan doe je nog een keertje hetzelfde. Bij voorkeur doe je dat als je in de rij staat in de supermarkt. Dan denkt iedereen misschien wel dat je een raar mens bent, en vragen ze zich af wat je aan het doen bent. Haha! Maar dan doe je tijdens je wachttijd in de rij even je eigen energie.

Schilderachtige visioenen

Toen ik 65 werd of zo, of 67, zei ik: ‘Ik ga nu met pensioen.’ Dat heb ik niet gedaan. Ik ben net Heintje Davids; ik kwam toch iedere keer weer terug. In 2017 was ik ik mijn cursusruimte mijn boeken aan het opruimen samen met een paar vrienden. Waarom weet ik niet, maar ik werd toen heel erg ziek. Ik werd zo ziek, dat ik ’s avonds antibiotica kreeg en ’s ochtends met de ambulance naar het ziekenhuis werd gebracht in Hoogeveen. Normaal gesproken wil ik naar het ziekenhuis in Emmen, maar ze brachten me naar Hoogeveen. Daar raakte ik totaal buiten westen.

Mijn man was achter de ambulance aangereden. Toen hij in het ziekenhuis kwam zeiden ze tegen hem: ‘Meneer, ze is er niet meer. Ze is dood.’ Waarop hij zei: ‘Dat kan niet.’ Mijn zus was met mij meegegaan in de ambulance. Zij belde naar mijn dochter. Ze zei: ‘Renske, je moet iets doen, want je moeder is dood aan het gaan.’ Zij belde naar de longarts, godzijdank heb ik een dochter die in het ziekenhuis werkt, en zei hem dat ik beademd moest worden. ‘Reanimeren.’ Maar er stond in mijn dossier dat ik niet gereanimeerd wil worden. ‘Dat vechten wij later wel uit!’ zei mijn kind, ‘maar je moet nu reanimeren.’

Ze hebben mij gereanimeerd in het ziekenhuis en me toen in een MUCI, dat is een grote ambulance naar Emmen gebracht. Daar hebben ze een grote IC. Ik heb daar geloof ik een dag of tien aan de beademing gelegen. Lang. Daar is het begonnen: ik kreeg in die beademingtoestand op de IC zoveel visioenen over zoveel kleuren, dat ik alsmaar dacht: ‘Ik wou dat ik het kon schilderen.’

 

Toen ik thuiskwam uit het ziekenhuis ben ik gaan schilderen. Die vier panelen die staan in mijn cursusruimte heb ik geschilderd nadat ik uit het ziekenhuis kwam. Die zijn op die visioenen gebaseerd. Ik ben er daarna mee doorgegaan. Voordat ik naar het ziekenhuis ging had ik al eens een deur beschilderd in mijn trappenhuis. Mijn man vond dat geweldig. Maar na het ziekenhuis zijn die panelen een beetje mijn dagbesteding geworden, naast tuinieren en werken met kinesiologie. Ik ging iedere keer weer terug naar het schilderen van kleurige dingen. Toen ik die panelen klaar had, zei mijn man: ‘Heb je nog een ander idee?’ Toen bedacht ik dat ik een houten kookboek ging schilderen, waar ik eerder als iets over vertelde. ‘Hoe kom je op het idee,’ zei hij. Weet ik veel. Zo dus. Ik ben dat gaan doen en daarna is het een soort van afwijking geworden. Als ik geen project heb om te schilderen, dan moet ik iets verzinnen om een nieuw project te maken.

Daar ben ik benieuwd naar. Wanneer iemand tegen mij zegt: ‘Ga maar. Je bent klaar.’ Dat is denk ik het allermooiste wat je tegen iemand kan zeggen die doodgaat. ‘Ga maar. Je bent klaar. Je hebt gedaan waarvoor je kwam.’

 

Klaar

Ik ga altijd om 21.00 uur naar bed, sta om 02.00 uur op en ga om 04.00 uur of 05.00 uur weer terug naar bed. Dat is heerlijk om te doen. Dan schrijf ik of dan schilder ik. Ik heb ook heel veel boeken geschreven, ik geloof een stuk of 15, over kinesiologie. Maar ook verhalen. Eigenlijk vind ik dat ik in mijn 83 jaar wel heel veel heb gedaan. Eigenlijk wel. Wanneer is een mens klaar? Ik weet nog toen Ton doodging, hij ging in zijn eigen bed dood, was ik er bij met mijn dochter. Op een goed moment kon ik zeggen tegen hem: ‘Ga maar. Je bent klaar.’ Ik kon het echt met overgave zeggen. ‘Ga nou maar. Je bent klaar.’ Toen ging hij dus ook. Ik zette Janine Janssen bij hem op bed met haar vioolconcert van Mendelssohn. Dat was heel mooi. Muziek, en: ‘Ga maar. Je bent klaar.’ Daar ben ik benieuwd naar. Wanneer iemand tegen mij zegt: ‘Ga maar. Je bent klaar.’ Dat is denk ik het allermooiste wat je tegen iemand kan zeggen die doodgaat. ‘Ga maar. Je bent klaar. Je hebt gedaan waarvoor je kwam.’ Dat is heel belangrijk. Dat je hebt gedaan waar je voor kwam. Dan kom je er misschien achter waarvoor je gekomen bent.